Wat is nu hybride leren en waar komt deze benaming vandaan? Wat ligt er aan ten grondslag? Het woord hybride kom je namelijk tegen in allerlei vormen, hybride auto’s, hybride bankkieren, hybride organisaties, hybride werkplekken enz. Waar staat hybride leren voor en is het ook echt anders dan de wijze waarop een ieder van ons er mee te maken heeft gehad in zijn of haar onderwijs of elke andere manier er mee te maken heeft? Naar aanleiding van deze vragen ben ik op zoek gegaan in de literatuur naar achtergronden en principes achter hybride onderwijs.
Bij mijn zoektocht naar hybride leerplekken, stuitte ik op de volgende bron: “Het nieuwe leren over wegen die naar beter leren leiden”, van Simons en Lodewijks (1999). Hierin hebben zij een literatuuronderzoek hebben gedaan naar nieuwe leerprocessen. Maar wanneer spreek je nu over “het nieuwe leren” en is dat leren nog steeds “nieuw” voor ons huidige onderwijs.
Het nieuwe leren leidt tot andere soorten leerresultaten: uitkomsten met een algemener karakter en die een bredere reikwijdte hebben, zoals algemene leer-, denk, regulatie- en sociale (coöperatieve vaardigheden. Dit type leerresultaten is noodzakelijk om het hoofd te kunnen bieden aan het enorme hedendaagse informatieaanbod, dat voortdurend in omvang en schakering in exponentiële zin toeneemt. Leren je weg te vinden in expanderende kennisgebieden wordt meer verlangd in onze maatschappij en is van groter belang dan te proberen zoveel mogelijk feitelijke informatie in het geheugen op te slaan. Dit neemt niet weg dat het verwerven van de nodige basiskennis noodzakelijk is om verder ontwikkelen te stimuleren bij “ het nieuwe leren” (Vygotsky, 1997).
Welke soort leerprocessen zijn er dan nodig om de leerresultaten van dit nieuwe leren te bereiken? Eerst onderscheiden we 3 manieren waarop leerlingen kennis representeren:
-Episodische representaties: persoonlijke affectieve en situatie gebonden ervaringen.
-Conceptuele of semantische representaties: begrippen en principes met onderlinge kenmerken.
-Procedurele representaties: hebben betrekking op de dingen die je kunt doen met hetgeen tot episodische en conceptuele kennis behoort.
Om deze drie leerprocessen te stimuleren, onderscheiden Simons & Lodewijks drie vormen van het nieuwe leren: (be)geleid leren, ervaringsleren en praktijkleren. Ze verschillen in een aantal opzichten van elkaar en leiden doorgaans tot verschillende leerresultaten.
Het (be)geleid leren: recht doen aan individuele verschillen in belangstelling, voorkennis en aanleg. Heldere communicatie over geschikte leerstrategieën. Tolerantie voor verschillen in startsnelheid. Tempo onderweg op de groep afstemmen voor behoud van eenheid. Openstaan voor wijzigingen in doelen en strategieën, door geleidelijk aan meer tussen leraar en leerling gedeelde vormen van regulatie en controle toe te staan. Een goede timing van beloning en beoordelingen.
Het ervaringsleren: Het in het middelpunt stellen van de belangstelling, de kennis en de activiteiten plannen van de deelnemers. Er worden geen expliciete leerdoelen aangebracht enkel vaagjes aangeduid. Langere termijn, algemene en hogere doelen worden belangrijker gevonden, dan specifieke korte termijn doelen. De dominante leerstrategie bestaat uit leren vanuit directe ervaring. Iedere leerling bepaalt zijn eigen tempo. Leren van en met elkaar wordt zeer belangrijk gevonden. De regulatie van alle leeractiviteiten wordt geheel verzorgt door de leerling zelf. Nadruk op maximale flexibiliteit, nieuwe strategieën, volgen van eigen nieuwe doelen op experimentatie en innovatie. Evaluatie en beloningssysteem afgestemd op de aard en kwaliteit van de ontdekkingen en nieuwe inzichten.
Het praktijkleren: gelegenheid bieden om persoonlijke leerdoelen te ontwikkelen en die te expliciteren. Gelegenheid bieden om eigen leerstrategieën te ontwikkelen en te vervolgen. De volledige regulatie van het leerproces en van de beslissingen die in het kader hiervan moeten worden genomen, dient bij de leerling te liggen. Hoge mate van autonomie voor het leerproces. Gelegenheid tot onafhankelijk en zelfstandig leren. Gelegenheid tot het zelfstandig bepalen van de voortgang in het leerproces.
Goed leren vereist, dat de leerling in staat is om het geleerde te verbinden met “het leven van alledag” of met toepassingen buiten de leersituatie. Zoals zo vaak in het leven ligt ook de sleutel van hybride onderwijs in het vinden van een evenwicht tussen contextualiseren en decontextualiseren van de kennis. Beide moet plaats vinden wil er sprake zijn van hoogwaardig leren met een hoge gebruikswaarde.
Welke vorm van (be)geleid-,ervarings- of praktijkleren er ook wordt toegepast. Visie van Simons en Lodewijks blijft dat het kenmerk van succesvol en goed onderwijs is, dat leerlingen met beleid en inzicht moeten leren reflecteren over eigen leren, zowel tijdens als over het leren in uiteenlopende omstandigheden. Leerlingen die leren nadenken over hun eigen leren, denken en reguleren, worden niet snel geconfronteerd met leersituaties die zij niet de baas kunnen. Het “nieuwe leren” biedt daarmee aanknopingspunten om hybride onderwijs verder in te vullen.
Kees Somers