Kun je opbouwend fileren? Bij een vis of een stuk vlees is dat strikt genomen natuurlijk nauwelijks mogelijk. Hoewel, met het resultaat van de activiteit, de filets, kun je natuurlijk prachtige dingen opbouwen.
Genoeg beeldspraak.
Er werd mij gevraag mijn kijk op een document met onderwijskundige kaders te geven. Dat is mijn werk, deels, dus dat doe ik graag. Bovendien ging het stuk ook mijn eigen werk aan, dus ik wilde wel even weten hoe ingekaderd ik zou gaan worden, of niet.
Om nu te voorkomen dat deze blogs verworden tot een serie gestolde onderwijskundige irritaties en, nog belangrijker, dat ik een oude cynicus wordt die alles al eens gezegd heeft en diep zucht alsof niemand ooit luistert, zoek ik dus de opbouw. (Ik heb dus ook op zinsniveau vragen en suggesties naar de betrokkene gestuurd.)
Toch nog even beeldspraak.
Laat ik proberen de pass en misschien wel de set-up te geven, zoals in het volleybal (ik geef weer training, inderdaad). Je kunt natuurlijk veel trainen op aanvalscombinaties en opstellingen en ook op basistechnieken die daarbij passen, maar ik zie het eerder als mijn kernopdracht om spelers als team zich te doen ontwikkelen (als trainer dus, maar ook als onderwijspedagoog). Mijn vraag is dus telkens: wat maakt hen beter? En tegelijk, ook een vraag aan henzelf, waar wil je heen?
Het antwoord wisselt voortdurend, dat maakt het mooi.
Misschien kom ik later terug op deze beeldspraak.
Dan de inhoud van het kaderstuk waar het om gaat (zo anoniem mogelijk). Kern van mijn kritiek die geldt voor veel van onderwijskundige kaderstukken is dat het ontbreekt aan een consistente theorie die het geheel omvat. Er komen veel modellen en theorieën voorbij, maar niet één die al die modellen verbindt.
Het kader begint keurig met een visie die uitmondt in het onderwijsconcept ‘gepersonaliseerd en ontwikkelingsgericht onderwijs’. Nou daar weet ik toevallig wat van…. of bedoelen ze iets anders? Daar kom ik zo op. Wat namelijk ook meteen opvalt is dat de onderbouwing van de visie met (veel) minder bronnen is gedaan dan de onderbouwing van het onderwijsconcept. Is dat niet gek? Wordt hier geredeneerd dat een visie iets ‘persoonlijks’ of eigens is dat je niet zou kunnen onderbouwen? Als onderwijspedagoog, en opgeleid met Langeveld, vind ik dat dus vreemd.
Daarnaast lijkt het alsof voor de verandering, waarvoor dit document de kaders biedt, vooral externe bronnen/kaders/ontwikkelingen gebruikt worden als argument voor verandering. Dat dus het ‘moeten’ veranderen buiten het de organisatie geplaatst wordt. Dat vind ik een zwaktebod (nog sterker: een beetje Ruttiaans: ‘we kunnen er niets aan doen, wij hebben geen keuze, we moeten wel…’). Ik vind het sterker om te zeggen: wij vinden dat (ons) onderwijs beter kan, gezien onze visie op de (veranderende) maatschappij en wel hierom en dus gaan we veranderen.
Dan dus dat gepersonaliseerde en ontwikkelingsgerichte.
Onduidelijk in de tekst is wat gepersonaliseerd en ontwikkelingsgericht onderwijs nu echt is. Waartoe dient dat? Waarom staan die twee termen naast elkaar? Is ontwikkelingsgericht of gepersonaliseerd niet duidelijk genoeg? Misschien is het omdat gepersonaliseerd te ‘eng’ wordt gezien? In de tekst staat:
“Bij hierboven geformuleerde visie en uitgangspunten past een opleidingsconcept dat gebaseerd is op gepersonaliseerd en ontwikkelingsgericht onderwijs, omdat studenten daarbij leren om hun eigen ontwikkeling te sturen en hun eigen identiteit te ontwikkelen (o.a. Duvekot, 2016).
Ik heb Duvenkot er even op na geslagen, kende het nog niet, maar denk dat het een mooi model zou kunnen zijn om te gebruiken, omdat het ook de omgeving bij het onderwijs betrekt:
“… het gepersonaliseerde, participerende leren omschreven als het combineren van schoolse en buitenschoolse leeromgevingen en de samenwerking omvattend tussen de verschillende stakeholders binnen en buiten het onderwijs: scholen, bedrijven, bibliotheken, sportverenigingen, ouders, vrijwilligers, cultuurinstellingen, media, kinderopvang, jeugdzorg, gezondheidszorg en andere stakeholders.” (Duvenkot, 2016, p.62).
Het ontwikkelingsgericht wordt in deze tekst verder nauwelijks uitgewerkt. Het lijkt een woord dat gevonden is en gebruikt wordt. Dat mag, want net als gepersonaliseerd onderwijs zijn het geen scherpe concepten waar algemeen consensus over is, als dat al zou moeten. Wat dan dus wel moet is die concepten uitwerken.
Zoals gezegd kan voor het gepersonaliseerde Duvenkot gebruikt worden. Ik richt me op het ontwikkelingsgerichte, want daar zit ik op. Vraag blijft wel of je zowel gepersonaliseerd als ontwikkelingsgericht nodig hebt voor je visie. Dat laat ik gemakshalve even open.
Over ontwikkelingsgericht onderwijs schreef ik al het een en ander, ik som het hieronder even op. Maar er zijn ook anderen. Zo heeft Dolf van den Berg ook eens een essay geschreven op basis waarvan een heuse taskforce Ontwikkelingsgericht onderwijs werkt. Ik ben van die opvatting geen fan, want het gaat vooral over een systeem.
Voor mij betekent ontwikkelingsgericht vooral een manier van werken aan ‘het ontwikkelen’. Dat werken omvat het vaststellen van doelen samen met alle betrokkenen. In het basisonderwijs uitgewerkt in OGO (zie https://www.ogo-vereniging.nl/). Het leren dat voor het ontwikkelen nodig is, is het psychologische proces voorafgaand aan de ontwikkeling. De richting van de ontwikkeling loopt van periferie naar centrum. Die richting bepalen is vooral een pedagogisch vraagstuk waar de lerende ook de leraar/trainer/opleider voor nodig heeft. En dus moet die begeleider ook een beeld hebben van wat je bewegen in het centrum is.
Vage taal.
Dus terug naar de beeldspraak van het volleybalteam.
De jongens en meisjes (14-16) die ik train willen volleyballen. Sterker nog, er zijn er die professioneel de sport willen beoefenen. Daarnaast zijn er beginners bij. Mijn pedagogische opdracht is dus samen met hen stappen in de richting van hun ambities te zetten. Eén van de fanatieke gevorderde spelers was bang dat hij in dit team zijn ambities niet kon waarmaken. Logische gedachte. Gepersonaliseerd trainen zou hier kunnen betekenen dat ik oefeningen bedenk waarin ieder op eigen niveau werkt. Daar ben ik als gymleraar voor opgeleid. Toch is juist bij volleybal dat een probleem, want hoe kan de sterke en snelle aanvaller een lekker bal slaan en spelen op zijn niveau als de bal niet eens verdedigd wordt, omdat daar de beginner staat? Daar ligt dus mijn ontwikkelingsgerichte opdracht: beide spelers moeten stappen zetten in de richting van het complete spel. Ze moeten beiden een rol krijgen in het team. Hoe verder je bent hoe ‘centraler’ je rol is; als nieuwkomer ben je nog wat meer aan de rand actief. (Dit heet legitimatie peripheral participation, zie Lave & Wenger, 1991).
Maar let op: dat betekent niet dat de betere de minder ervarene moet leren volleyballen (in de lijn van ‘als je het kunt uitleggen, begrijp je het beter’), maar dat hij in en met het team het spel zo moet verdelen dat ieder mee kan blijven doen. Samen bijvoorbeeld een slimme opstelling maken. En daar ben ik als trainer dus bij en maak ik ook bewuste keuzen in.
We zijn onlangs een moeilijker systeem (met ‘penetratie‘) gaan spelen, omdat ik denk dat het team daar aan toe is. Omdat in dat systeem de betere ook beter tot hun recht komen en een volgende stap kunnen maken. Omdat ik ook denk dat de minder ervaren spelers eigenlijk ook beter meteen dat systeem kunnen leren, want dat speelt eigenlijk elk team tegenwoordig. Wat ik tegelijk niet deed was de stap zetten naar specialisering, wat je zou kunnen vergelijken met individualisering en personalisering: spelers trainen op één specifieke rol in een team. Daar vind ik ze te jong voor; daarvoor weten we te weinig of dat ook de rol is die ze later als topsporter ook ambiëren; daarvoor zijn ze nog te veel in fysieke ontwikkeling. Kortom, dat zou hun dus mogelijk vooral kunnen beperken in welke ambities ze binnen het volleybal ooit kunnen hebben. Deze keuze heb ik ook expliciet uitgelegd aan het team. Ze leken het te begrijpen.
Iets te ver gezochte beeldspraak.
Punt is: keuzen in leren en ontwikkelen zijn altijd ook (ped)agogisch en moeten expliciet gemaakt worden. Ontwikkelingsgericht werken en denken dwingt (mij) daartoe, want ontwikkelen heeft een richting en is meer dan het faciliteren van leren (volleyballen). En trouwens, ook als je een vis fileert moet je vooraf weten wat je ermee gaat doen.
Meer daarover, van mij en anderen:
Lange teksten
Boersma, A., ten Dam, G., Wardekker, W., & Volman, M. (2016). Designing innovative learning environments to foster communities of learners for students in initial vocational education. Learning Environments Research, 19(1), 107–131. https://doi.org/10.1007/s10984-015-9203-4
Van der Veen, C., & van Oers, B. (2019). De Cultuurhistorische Onderwijspedagogiek als narratief: Een reflectie op 50 jaar theorie-gestuurde praktijkvernieuwing in het onderwijs. Pedagogiek, 39(3), 291–309. https://doi.org/10.5117/PED2019.3.003.VAND
Van Diggelen, M., & Van Schaik, M. (2021). Naar een ontwikkelingsgericht netwerk in Zeeland. In Zin en betekenis van het practoraat Hybride onderwijs (pp. 75–88). Phronese. (zie ook www.hybrideonderwijs.nl)
Wardekker, W. (2009). Cultuurhistorische theorie. In M. Hogenes, F. Teunissen, & W. Wardekker (Eds.), Opleiden in ontwikkelingsgericht perspectief (pp. 16–26). Van Gorcum.
Van der Veen, C., & van Oers, B. (2019). De Cultuurhistorische Onderwijspedagogiek als narratief: Een reflectie op 50 jaar theorie-gestuurde praktijkvernieuwing in het onderwijs. Pedagogiek, 39(3), 291–309. https://doi.org/10.5117/PED2019.3.003.VAND
Iets toegankelijker
Schaik, M. (2018, October). Vygotskij voor het VO [Professional blog]. Meester Onderwijs Inzicht. https://meesteronderwijsinzicht.nl/vygotskij-voor-het-vo/
Van Schaik, M., & Molter, J. A. (2015). Ontwikkelingsgericht onderwijs in het vmbo. Een derde weg naar betekenisvol onderwijs. Van 12 Tot 18, 25(5), 8–10.
Verwijzingen
Duvekot, R. C., & Verweel, P. (2016). Leren waarderen: Een studie van EVC en gepersonaliseerd leren.
Lave, J., & Wenger, E. (1991). Situated learning: Legitimate peripheral participation: Vol. repr. Cambridge University Press.