Op veel vmbo scholen, maar ook in de rest van het Voortgezet Onderwijs, worden volgens de schoolgidsen en -websites allerlei onderwijsconcepten toegepast. Soms impliciet, soms ook expliciet.
Eén concept dat je nauwelijks in het V.O. ziet is het Ontwikkelingsgericht Onderwijs (OGO). Toch is het vmbo door de praktijkgerichtheid uitermate geschikt voor dat concept. Vraag Meester! meer over OGO in het vmbo
Ontwikkelingsgericht onderwijs is gebaseerd op de cultuurhistorische theorie van Vygotskij (1896-1934). In Nederland is die theorie vooral bekend geworden door de werken van Carpay, Van Parreren en Van Oers. Belangrijkste elementen uit die theorie zijn de ‘zone van naaste ontwikkeling’, betekenisvol onderwijs en het werken en leren in authentieke praktijken.
Het voert te ver om de hele theorie hier uit te leggen. OGO is volgens de OGO-academie (zie www.ogo-academie.nl) te herkennen aan de hand van 5 kenmerken van de onderwijspraktijk.

1. Kan ik herkennen of het een holistische benadering is?
2. Gaat het hier om betekenisvolle activiteiten?
3. Is de leerkracht deelnemer aan de gezamenlijke activiteiten?
4. Hoe zit het met het construeren van eigen ‘instrumenten’ voor het oplossen van betekenisvolle problemen?
5. Kan ik vaststellen of er sprake is van een systematisch en hypothetisch leertraject?
Binnen het vmbo zijn vooral punten 2,3 en 4 vaak al wel te herkennen. De opdrachten in de praktijklessen zijn op veel scholen al betekenisvol, de leraren doen meestal actief mee in de praktijklokalen en samen worden bouwtekeningen en plannen gemaakt als de instrumenten om de opdracht mee uit te kunnen voeren.
Vanuit de cultuurhistorische theorie twee tips voor de vmbo praktijk:
– Bij het kiezen/ontwerpen van de opdrachten, bedenk welke praktijk ermee gesimuleerd wordt, kies er een die leerlingen herkennen en die waarin zich activiteiten voordoen die leerlingen nog niet beheersen
Voorbeeld: wat is de praktijk bij de prestatie een statafel ontwerpen en bouwen op een vraag van een klant? Dat kan een meubelbedrijf dat meubels op maat maakt zijn. Dat betekent dat de leerlingen behalve het bouwen (meten, zagen e.d.) ook klantgericht moeten leren zijn, rekening moeten leren houden met kosten van een product, het ontwerp zo goed maken dat de klant kan beoordelen. Veel van deze activiteiten zijn weer kansen om met de leerlingen ook de verbinding te leggen met de theorie.
– Zorg dat de tussenopdrachten of deeltaken zoals eerst een tekening of een plan van aanpak, echt instrumenten (‘tools’) voor de leerlingen worden voor het vervolg van het proces.
Voorbeeld: Als een bouwtekening een voorwaarde is om te lassen, eis dan ook dat problemen die zich voordoen met die tekening opgelost worden. Of dat de docent vragen in de praktijk stelt aan de hand van de tekening. Vraag de leerlingen aan het eind van hun bouwproces toe te lichten aan de hand van de tekening.

Vraag Meester! meer over OGO in het vmbo.